30 augustus 2018

Paul - Doodeng

Elke ochtend als ik in de spiegel kijk, dan denk ik: “Wat staat die psychopaat mij toch aan te staren?” Want ik zie, vind ik zelf, mezelf als een levensgevaarlijk individu. Althans om aan te zien. Verder weet ik dat ik dat niet ben. Maar dat weet ik alleen. Anderen weten dat niet. Die kunnen dat alleen maar vermoeden. Of geloven wat ik zeg. En zodra je iets gelooft, moet je er rekening mee houden dat het niet zo is. Ik staar in de spiegel om me te scheren. Ik scheer mij met het mes. En dan niet een krabbertje, zoals mijn vader deed, waarmee je je slechts, bij een verkeerde houding van de houder je een millimeter kunt snijden, wat wel een spectaculair effect geeft, water, schuim en bloed, maar verder dan dat stelt het niet zoveel voor. Doekje voor het bloeden erbij.

Ik verwacht trouwens dat de baard, het kinbedeksel van de hipster, weer gaat verdwijnen. Maar dat terzijde. Ik scheer mij met een straight razor. Je weet wel zo’n mes dat je uitklapt en met 1 haal je van de stoppels ontdoet, of van je vel. Waarom ik dat doe? Beetje egotripperij. Maar ook om er voor te zorgen dat er minder plastic in het milieu komt. Al met al is het wel een heel gedoe, want je moet zelf de aansnijhoek uitvinden. Wat blijkt bij elk gezicht anders te zijn.

In de tussentijd ben ik er aardig aan gewend en schrikt mijn vrouw niet meer als mijn kin toch nog eens open ligt. Het is best een doodeng mes, want in tegenstelling tot een Gilette kun je er iemand de keel mee doorsnijden. Nooit aan gedacht trouwens, totdat ik het zag. Op tv. Bij de maffia of zoiets. Of geërfd van een voorvader die rare genen had. En de hoofdrolspeler dus ook. In het verhaal dan. Dat alleen gestoorden zo’n mes hebben.

Dus ben ik dan een gestoorde? Kun je dat aan mij zien, of levert alleen het mes een aanwijzing? Mijn vrouw vindt wel dat ik er als een waanzinnige uitzie of als een waanzinnige gedraag, maar heeft nooit het gevoel gehad met een rare in bed te liggen.

Kijk ik de laatste week in de krant, op het journaal, op internet, zie ik een foto van een man voorbij komen, met naam en toenaam, die al 20 jaar geleden een weerzinwekkende moord heeft gepleegd na ontucht met een jonge jongen. Hij bleek dat meerdere keren gedaan te hebben, seksuele handelingen bij jonge jongens. Hij werkte veel met kinderen. Ook in zijn vrije tijd op scouting.

Gek genoeg vond ik hem er heel sympathiek uitzien. Vertrouwenwekkend. vriendelijk. En ik dacht ‘zou ik er als kind zijn ingestonken?” Ja, ik denk van wel. Ik vroeg het aan mijn vrouw en ze gaf dezelfde omschrijving, “we zouden vrienden geweest kunnen zijn.” Niets, maar dan ook niets zou mijn argwaan getriggerd kunnen hebben, terwijl ik lang, binnen mijn beroep, met kinderen ben omgegaan en het meestal snel bij het rechte eind had als er een kind met vermoeden seksuele kindermishandeling op de afdeling opgenomen werd.

Het ultieme kwaad blijkt dus geen herkenningspunten te hebben. Geen raar lachje. Geen vreemde kledingkeuze, geen hoorntjes en bokkenpoten. Nee niets, helemaal niets. Maar wel vriendelijk tegen kinderen en hun ouders, een stoere hobby, met boswachterskleding en baard.

Een baard, gelukkig, hij heeft een baard dus hij heeft geen scheermes.

Doodeng.